In de tweede helft van de achttiende eeuw leefde in Merzen ten noordwesten van
Osnabrück, behorende tot het toenmalige koninkrijk Hannover, een man genaamd Johann
Hermann Röwer. De naam Röwer is verwant aan de namen Rogier en Rutger: deze namen
zijn afgeleid van Hroti-ger, wat in de oude Germaanse taal betekent "drager van roem".
Deze Johann was de oud-overgrootvader in mannelijke lijn van mij en mijn broer Theodorus
Christianus Josephus Reuvers, en van mijn andere broers en zussen.
Hij trouwde daar in Merzen omstreeks 1777 met Maria Denning. Zij kregen een zoon
die zij Bernardus (Berend) noemden, en een dochter (Maria Catharina).
Waarschijnlijk hadden zij een sober, maar
gezond bestaan, want Berend groeide uit tot een sterke kerel die zijn geluk wilde beproeven in
de Hollandse veenkoloniën. Aldus werd deze Berend de patriarch van de Merzense tak der
Nederlandse Reuversen. Er zijn in Nederland echter nog drie andere takken Reuvers.
Laten we dan beginnen met het veenkoloniale lied van dominee Anthonie Winkler Prins,
toepasselijk op Berend Reuvers:
Wild en woest en ledig
was het ruwe veen.
Slechts de heide vlocht er
kransen overheen;
boog zich over d'oevers
van de bruine plas,
en verborg de diepten
van het zwart moeras.
Ziet daar naad'ren mannen
met een ijz'ren wil.
Aan de zoom der
poelen
staan zij peinzend stil.
Broeders op ten strijde!
Op! De band geslaakt,
die de schatten kluistert
door 't moeras bewaakt!
Ja, zij hebben moedig
d'eed'le strijd
volbracht
en een schat verworven
voor het nageslacht.
Hunne namen blinken
met
ondoofb're glans
en wij vlechten juichend
hun een heidekrans.
Zoals veel van zijn streekgenoten kwam Berend Reuvers als turfsteker naar
Overijssel. Zij bouwden zich een hut van planken en plaggen en ontgonnen het woeste veen.
Na gedane arbeid dronken zij een paar borreltjes, en niet zelden kwam het dan tot vechtpartijen,
en soms tot opstand tegen de veenbazen.
Berend trouwde op 25 januari 1804 met Louise (Lodewina) Dons uit Hasselt bij Zwolle.
Hij is waarschijnlijk pas toen katholiek geworden.
De Hasseltse archieven doen vermoeden dat de familie Dons daar slecht bekend stond. Er is sprake
van tuchthuis en verbreking van trouwbeloften.
Maar wat wil je: Berend was een gast-arbeider, dus hij kon niet al te kieskeurig zijn bij de
keuze van een echtgenote.
Overigens zullen Berend en Louise goud-eerlijke mensen zijn geweest, zoals al mijn nu levende
familieleden.
Deze Louise bleef hem trouw tot haar dood in 1863.
Zij kregen vier zonen (Berend, Harm, Frederik en Derk) en drie dochters (Maria, Margaretha en
Zwaantje). Zwaantje stierf als baby, de anderen stichtten allen een eigen gezin.
Berend moet tussen 1809 en 1814 naar de nieuwe vaart (later de Dedemsvaart genoemd) gekomen
zijn om te helpen graven. Zijn zoon Harm, onze oudvader, werd op 17 september 1809 te Zwolle
geboren. In 1835 had Berend te Avereest (Dedemsvaart) een huis in erfpacht. Op 25 augustus 1853
stierf hij in het water voor zijn huis, in de vaart die hij zelf had helpen graven.
De kinderen van Berend Reuvers groeiden dus op langs de vaart die het initiatief was
van baron van Dedem. Zoon Harm ( Bernardus Hermanus Reuvers ) groeide voorspoedig op en
nam dienst bij de Mobiele Overijsselse Schutterij. Hij werd verliefd op een dochter van een
der kleine boeren rond de bedelaarskolonie Ommerschans, Jeanne van Osta . Zij mochten
trouwen op voorwaarde dat de vrouw haar echtgenoot niet zou volgen als hij buiten zijn
gewone woonplaats werd ge-employeerd. Het huwelijk vond plaats op 15 september 1836.
Over de familie van Osta het volgende: zij waren afkomstig uit het Brabantse Bergen op
Zoom, waar Jeanne in 1811 geboren werd en haar broertje Jean in 1816. De vader (Anthonie van
Osta of Horsta) en de moeder (Regine Coppens, ook Lucia genaamd) waren arme dagloners, zoals er veel waren in het door
Napoleon uitgezogen Nederland. In 1818 werd op initiatief van Johannes van den Bosch de
Maatschappij van Weldadigheid opgericht, met koloniën in Drente (Frederiksoord, Veenhuizen)
en Overijssel (de bedelaars- en strafkolonie in de oude vesting Ommerschans). In 1821 werden door de
gemeente Bergen op Zoom zes wezen en twee behoeftige huisgezinnen op transport gesteld naar
Frederiksoord. Een van die huisgezinnen was de familie van Osta. Blijkbaar heeft deze familie
zich kranig gehouden, want Anthonie verwierf een tamelijk zelfstandig bestaan als kleine
boer bij de Ommerschans. Na zijn dood in 1863 werd Regine uit de kolonie ontslagen, en mocht
bij haar kinderen gaan wonen. Er is te Frederiksoord een mooi museum over de koloniën van
Weldadigheid. Men verneemt daar dat het motto was: 'wie niet werkt zal niet eten', en hoe de
zwakkeren daar de dupe van waren, en hoe het koloniegeld onder de waarde voor echt geld kon
worden ingeruild.
Harm Reuvers en Jeanne van Osta kregen negen kinderen: zes jongens (Bernardus, Antonius,
Fredericus, Theodorus, Andreas en Johannes) en drie meisjes (Lucia, Lodewina en Grietje).
Fredericus en Lucia stierven als kind, Grietje als baby. De anderen stichtten een eigen gezin.
In 1862 had Harm te Dedemsvaart een huis in erfpacht, hij was toen metselaar.
Zijn broers en hijzelf verhuisden naar Enschede, dat toen in opkomst was als industriestad
(textiel en machines). Harm was ook daar metselaar. Hij overleed er op eerste kerstdag 1899, in
de gezegende leeftijd van negentig jaar.
De vierde zoon uit het gezin Reuvers-van Osta was Theodorus Reuvers, onze
bet-overgrootvader. Hij werd op 25 februari 1843 te Dedemsvaart geboren, en groeide daar op.
In juli 1865 trouwde hij er met de achttienjarige kolonistendochter Helena Maria Brouwer.
De ouders van de bruid, die in de strafkolonie Ommerschans geboren werd, waren
Bartholomeüs Brouwer, zoon van een arme Leidse wever met Hugenoten onder de voorouders, en
Maria Theresia Tong, een Amsterdamse vondeling wier vader misschien wel een Franse soldaat was.
Brouwer had het in de veenkoloniën tot tapper, slaapsteehouder en
veldwachter gebracht. Waarschijnlijk heeft hij een deel van zijn zijn jeugd in de Ommerschans
doorgebracht, waar hij bijna elke dag paardebonen at en op het land werkte, en waar mannen en vrouwen
strikt gescheiden leefden. Misschien is hij zonder weten van zijn ouders als bedelaar in Leiden
opgepakt, zulke praktijken kwamen toen wel vaker voor.
Zijn vrouw was in november 1814 te Amsterdam 'gevonden in de Spiegelstraat
tusschen de Heere- en Keizersgragten, een mijsje zonder berigt, oud na gissing drie maanden,
aanhebbende een hemdje met borstrokje, twee mutsjes, twee rokjes, een rode en een witte luyer'.
Diezelfde dag waren er te Amsterdam nog twee andere meisjes gevonden. Het was die dag blijkbaar
vissen-naamgeef-dag: de vondelingen heetten Tong, Garnaal en Haring. Maria Theresia Tong werd 'op de
beurt' rooms gedoopt (in het Maagdenhuis). Zij werd door het Aalmoezeniersweeshuis uitbesteed
bij een min in de Jordaan. Later kwam zij in het Kinderhuis. In 1822 werden de Amsterdamse
wezen die de kleuterleeftijd ontgroeid waren, op last van de koning per boot op transport
gesteld naar het Drentse Veenhuizen. Dat besluit veroorzaakte opschudding onder het volk.
In Veenhuizen kregen zij een hangmat en een kastje en mochten er
spelen 'onder streng toeverzigt'. Tong leerde er ook spinnen etcetera, en schrijven. Brouwer
stierf in 1881 te Avereest. Zijn weduwe ging toen naar familie in Zwolle. Zij stierf er in 1887
(waarschijnlijk in een armenhuis, gelegen aan het Bleekerswegje).
Theodorus Reuvers en Helena Maria Brouwer kregen minstens elf kinderen, waarvan er tien
in Avereest geboren werden en de laatste in 1883 te Apeldoorn. Daarna zijn er vast nog meer kinderen
gekomen. Een Canadees (de heer Larry Brinker uit Woodstock tussen Detroit en Toronto) meldt mij
dat zijn oma Antonette Wilhelmine Elisabeth Reuvers op 1 april 1891 te Apeldoorn als dochter van
het echtpaar geboren is.
Zij emigreerde later met haar man naar Ontario in Canada.
Van de eerste elf waren er zes jongens (Bartholomeüs, Hermanus Theodorus, Theodorus Bernardus,
Bernardus, Antonius Andreas en Andreas Johannes) en vijf meisjes (Johanna, Johanna Maria,
Maria Theresia Margaretha, Lodewina Helena en Helena Susanna). Johanna en Andreas Johannes
stierven als kind, de anderen stichtten elk een eigen gezin, meest in Apeldoorn of Enschede.
Theodorus was metselaar. In 1882 verhuisde hij met zijn gezin naar Apeldoorn, dat toen in
opkomst was als militair centrum, industriestad en tuinstad voor renteniers. Later moet ook hij
naar Enschede zijn gegaan. Hij stierf er in een huis aan de Molenstraat, op 1 juli 1922.
De derde zoon van het echtpaar Reuvers-Brouwer heette Theodorus Bernardus Reuvers.
Hij was onze overgrootvader. Hij werd op 1 october 1870 te Dedemsvaart-Avereest geboren.
Als jongen van twaalf verhuisde hij met zijn ouders mee naar Apeldoorn.
In september 1897 trouwde hij te Zutphen met Wilhelmina Koster. Haar invalide vader
(Harmen Koster) stamde uit een geslacht van schippersknechten en turfstekers, haar moeder
(Gardiena Berendina Nengerman) uit een geslacht van tuinders, tappers en zeelieden.
Haar oma van moederszijde, Engelina Snelman, was een zeemansdochter, wier vader stierf op zee.
Deze oma is in 1816 geboren op ongeveer dezelfde plek waar Maria Theresia Tong twee jaar eerder
te vondeling was gelegd.
Voor haar huwelijk had Wilhelmina Koster tal van dienstbetrekkingen achter de rug, in
allerlei Gelderse steden. Zij leerde haar man kennen in Enschede. Het was liefde op het eerste
gezicht: al zeer spoedig werd de oudste geboren, een dochter (Gardiena Berendina) die
religieuze werd.
Als tweede kind werd onze grootvader Theodorus Reuvers geboren, dat gebeurde
te Apeldoorn op 17 april 1901. Daarna kwamen er nog twee meisjes (Helena Wilhelmina en Maria
Geertruida Johanna), die later allebei getrouwd zijn.
Onze overgrootvader Theodorus Bernardus was van alle markten thuis: naar getuigenis van mijn
tantes heeft hij een viswinkel gehad, en hij is ook plakker geweest. In 1924 en 1925 dreef hij een
herberg aan de Thorbeckegracht nr 41 te Zwolle ('Het veerschip op Utrecht'). Helaas gingen de
echtelieden eind 1925 uit elkaar: zij vertrok naar den Helder, hij ging naar Enschede.
Hij stierf op 25 februari 1945, dus enkele maanden voor het einde van de Duitse bezetting, te
Olst bij Deventer.
Mijn opa Theodorus Reuvers groeide op in Apeldoorn, en kwam er onder de indruk van de
stoere militairen die hun woord altijd gestand deden. Hij was nog een jongen toen de eerste
wereldoorlog woedde, weliswaar buiten Nederland, en werd beroepsmilitair. Hij trouwde in
1921 te Aalten.
Zijn bruid was Francisca Kramer (Heurne bij Aalten 1901 - Treebeek bij Heerlen 1966).
Haar vader was
borstelmaker te Aalten, zoals de Kramers dat waren sinds mensenheugenis. Haar moeder stamde
uit een geslacht van Lichtenvoordense landbouwers.
Zij kregen vijf jongens en acht meisjes. Twee jongetjes stierven als baby, en Wilhelmina
werd religieuze; de anderen stichtten later allemaal een eigen gezin. De overlevende kinderen waren in volgorde van
geboorte: Theodorus Bernardus (mijn vader), Wilhelmina Bernardina, Gerarda Johanna, Louisa, Elisabeth, Helena, Italia,
Hendrikus, Maria, Antonetta, Bernardus.
De vijf oudste kinderen werden in Gelderland geboren, maar in 1929 verhuisde het gezin
naar Treebeek-Hoensbroek in de oostelijke mijnstreek in Zuid-Limburg. Daar werd opa beambte,
mijnwerkerscontroleur en sociaal werker bij de staatsmijn Emma. Hij overleed in 1990.
Mijn vader was dus de oudste van
het gezin, en werd
gevolgd door acht zussen en twee kleine broertjes. "Die anderen zijn meiden, Theo, maar jij
moet beter weten", zei mijn opa wel eens tegen hem.
Mijn vader Theodorus Bernardus Reuvers, genoemd naar onze overgrootvader, werd op
16 april 1922 geboren te Aalten. Hij verhuisde als klein kind naar Oldebroek, Apeldoorn en
Zutphen, waar zijn vader als beroepsmilitair gelegerd was. In 1929 vestigde het gezin zich in
Treebeek, waar mijn opa als beambte bij de staatsmijn Emma in dienst trad.
Mijn vader wilde bakker worden, maar had daar toch te weinig aanleg voor. Tijdens de tweede
wereldoorlog moest hij voor de Arbeits-Einsatz naar Duitsland, maar hij dook onder bij een boer
in Lichtenvoorde. Na de oorlog was hij broodmager door alle ontberingen. Doch hij herstelde,
maakte kennis met mijn moeder in de Brunssumse kantoorboekhandel van haar ouders, en nam
dienst bij de PTT.
Zij trouwden in mei 1948. De bruid heette Mathea Anna Catharina Gerards.
Het gezin waarin zij opgroeide leefde helemaal in de sfeer van het rijke roomse leven.
Haar vader was architect te Brunssum, en stamde uit een geslacht van timmerlieden uit Venlo en
omgeving. Haar moeder stamde uit een geslacht van tuinders uit Venlo en Nederweert.
Zij kregen zeven kinderen: vijf jongens en twee meisjes. De oudste, mijn broer Theo,
werd in Brunssum geboren. Daarna verhuisden wij naar Maastricht, waar mijn vader chef
loonadministratie werd, en daar werden achtereenvolgens geboren: ikzelf (Henricus FH),
Fransje, Joep, Elly, Jacques, Marianne. Fransje was ziek en werd slechts zeven jaar. De
anderen groeiden voorspoedig op, en zorgden samen voor vijftien kleinkinderen.
Mijn moeder overleed in 1992. Mijn vader overleed in 2002.
Mijn broer Theodorus Christianus Josephus Reuvers is de laatste in een reeks van
vijf generaties Theo Reuvers. Hij werd op 29 mei 1950 te Brunssum geboren. Wij groeiden,
zoals gezegd, op in Maastricht. Daar voetbalden we op straat. Theo ging er naar de kunstacademie
en leerde in een Maastrichtse sociëteit Coby Beers kennen. Zij trouwden in Buurse
bij Enschede (!), waar Coby haar studie aan het afronden was (1973). Daarna gingen zij terug naar
Maastricht. Hun oudste dochter Emrys werd over de grens in België geboren.
Zij hadden een sommetje geld gespaard en emigreerden naar Zuid-Frankrijk. Daar werd Fleur
geboren. Het duurde echter vele jaren voordat Theo in Frankrijk met hard werken een redelijk
bestaan had opgebouwd. In die jaren leefden Coby, Em en Fleur in
Emmeloord, en kreeg Theo nog een zoon Ben en een dochter Elsa bij twee vrouwen in Frankrijk.
Zijn vier kinderen zijn voorspoedig opgegroeid en onderhouden hartelijke betrekkingen met
hun vader en moeder. Theo is nu ontwerper en bouwer van decors bij theater en evenementen.
Hij had in 2013 al vijf kleinkinderen.