PIET RIJSTEPAP EN DE AFLATEN


Op een avond wendde Piet zich in gebed tot zijn patroonheilige, sint Petrus. Hij vroeg zich af of zijn moeder wel een mooi plekje in de hemel had, vlak bij Onzelieveheer. Maar omdat hij moe was van een lange wandeling over de sint-Pietersberg, sukkelde hij al bij het zevende weesgegroetje in slaap.
Toen verscheen hem Petrus, die met een bezorgd gezicht verklaarde dat hij een mededeling had. In overeenstemming met een oude wet, de zogenaamde 'koppelingswet van 1843', zouden alle aflaten die na 1964 in 'Allerzielen-visits' verdiend waren, opnieuw getoetst worden en zo nodig met terugwerkende kracht ongeldig verklaard.

Voor de niet-katholieke lezer is enige uitleg op zijn plaats. Het is vanouds gebruikelijk dat men met Allerzielen kerken bezoekt, en daarmee voor de zielen in het vagevuur aflaten verdient die hun verblijfsduur in het vagevuur aanmerkelijk kunnen bekorten. Sommige katholieken maken er een sport van, door het in en uitlopen van eenzelfde kerk het aantal bezoeken ('visits') flink op te schroeven om daardoor zo veel mogelijk aflaten te verdienen.
De genoemde koppelingswet verbindt nu de geldigheid der aflaten aan de aandacht waarmee in de kerk de vereiste gebeden worden opgezegd. Een afgeraffeld weesgegroetje telt dus niet.

Piet vreesde dat van alle weesgegroeten die hij sinds 1964 in Allerzielen-visits gebeden had, ter intentie van zijn overleden familieleden, er maar bitter weinig overeind zouden blijven. En dat terwijl sommige van deze familieleden, met name zijn favoriete oom die in Spanje gewoond had, een beetje aardse steun best wel zouden kunnen gebruiken.
Hij keek sint Petrus verbijsterd aan, en zei dat hij op de geldigheid van de aflaten vast gerekend had. Men moest ze niet achteraf nog ongeldig verklaren. Hij zou in hoger beroep gaan bij sint Michael, of desnoods bij Onzelieveheer zelf.
Maar terwijl hij zich meer en meer opwond, stond sint Petrus droevig met zijn hoofd te schudden.

Badend in het zweet werd Piet wakker.
Hij lag nog even na te denken over zijn droom, maar al spoedig kwam er een glimlach op zijn lippen. Want hij herinnerde zich de psalm die Gods ruimhartigheid bezingt: " Als u zonden gaat tellen, Heer, wie zal dan overeind blijven? Maar bij U is vergeving ... ". Onzelieveheer was gelukkig geen starre ambtenaar of kruidenier.