CURSUS DIFFERENTIAALMEETKUNDE


5.KROMMING EN TORSIE


Toelichting 42: Analoog aan toelichting 22 bewijst men:
τ(s)2 = lim (Δs→0) (Δψ/Δs)2, waarbij Δψ de hoek is tussen de binormalen in s en s+Δs.
Hierbij gebruikt men ||b .(s)||2 = τ(s)2 (zie stelling 38).


Toelichting 43: Volgens Taylor is x(s) = x(s0) + (s-s0)x .(s0) + (1/2)(s-s0)2x ..(s0) + (1/6)(s-s0)3x ...(s0) + O(s-s0)4 = x(s0) + ht + (1/2)h2κn + (1/6)h3.n+ κ(-κtb)) + ...
Kiest men x(s0) als oorsprong, dan zijn de coördinaten van x(s) ten opzichte van (t,n,b) bij benadering:
α = h - (1/6)κ2h3, β = (1/2)κh2 + (1/6)κ . h3, γ = (1/6)κτh3.

De projectie op het osculatievlak is dus bij benadering de parabool (h,(1/2)κh2). Dit geeft een meetkundig inzicht in de kromming.

De projectie op het normalenvlak is bij benadering de kubische parabool (β,+((τ√2)/(3√κ))β3/2). Dit geeft een meetkundig inzicht in de torsie.

De projectie op het rectificerend vlak is bij benadering de derdegraadskromme (α,(1/6)κτα3).


Stelling 44: De vlakke krommen zijn precies de krommen met torsie 0.

Bewijs: Stel τ=0. Dan b . = 0, dus b is constant.
Het osculatievlak heeft vergelijking x.b = a(s) met a(s) = x(s).b.
Dan is a .(s) = t(s).b = 0, dus a is constant. De kromme ligt dus in het vlak x.b = a.
Omgekeerd heeft elke vlakke kromme torsie 0, omdat de binormaal constant is (eenheidsnormaal op het vlak van de kromme).


Opgave 45: Zij d = ||x(s) - x(s0)|| en h = s-s0.
Bewijs met behulp van toelichting 43 dat lim (h→0) (h-d)/h3 = κ(s0)2/24. Interpreteer dit meetkundig.

Opgave 46: Bewijs dat de cirkelschroeflijn (zie 11 ii) ) constante kromming en torsie heeft.

Opgave 47: Bereken κ(t) en τ(t) voor de volgende krommen (werk met 20,40,41) :
i) x(t) = (a(t-sin(t)), a(1-cos(t)), 4b*cos(t/2));
ii) y(t) = (3cos(t)+3t*sin(t), 3sin(t)-3t*cos(t), 2t2);
iii) z(t) = (6t, 3t2, t3).
Dit zijn alle drie voorbeelden van schroeflijnen (geen cirkelschroeflijnen), waarover later meer.

Opgave 48: Bereken de booglengte s voor de kegelkromme van opgave 19: x(t) = a*ect(cos(t),sin(t),1). Geef vervolgens aan hoe men κ(s) en τ(s) kan berekenen.

Stelling 49: Elke kromme is door zijn krommingsfunctie en zijn torsiefunctie eenduidig bepaald tot op een starre ruimtelijke beweging na.

Toelichting 50: Dit volgt uit een stelling over differentiaalvergelijkingen, toegepast op de formules van Serrat en Frenet. Deze stelling zegt dat onder bepaalde voorwaarden n vergelijkingen met n onbekenden precies 1 oplossing hebben (op integratieconstanten na).


In de volgende paragrafen zullen we voorbeelden zien waarbij telkens een bepaald soort krommen gekarakteriseerd wordt door een vergelijking waar κ en/of τ in voorkomen.
Een stelsel van twee zulke vergelijkingen bepaalt in het algemeen de kromme (dit heten dan 'natuurlijke vergelijkingen' van de kromme).


Opgave 51: Bewijs dat, indien de hoofdnormalen van een kromme door een vast punt gaan, deze kromme een cirkel is.


uitwerkingen


HOME