Willem Kloos , 1859-1938



I weep

I weep for flowers that are early broken
and before the morning of their bloom destroyed,
I weep for a love that goes by without token,
and cry for my heart that is never employed.

You came, and I knew - for you went away ...
I have hardly met you, said no single word:
after so little fancy, I could only stay
in eternal pain for aye and henceforth:

Like a bird that wakes up in the long black night
at once where a lonely candle glows,
and thinks it's day, I must sing, this is nice,

but before it can open its sleepy eyes,
it's dark again, and a sad sigh flows
through the murmuring leaves with too little might.


(Translation: HFH Reuvers)


I am a god


Up in my highest thoughts I am a god.
I'm reigning from a castle in my soul,
according to my own laws and goal,
because I rightly use my royal rod.

A gang of ghosts come shouting quite a lot
to conquer me, but run away and howl,
since I am acting well to suit my role:
up in my highest thoughts I am a god.

And yet, I'm sometimes craving after you
and longing to embrace you, loud and wild,
and put onto your lustful lips a flood

of kisses like a mighty king or god
and perish with my glory and my pride
for lack of words or tears to fly into.


(Translation: HFH Reuvers)



Ik ween

Ik ween om bloemen in de knop gebroken
En voor den uchtend van haar bloei vergaan,
Ik ween om liefde die niet is ontloken,
En om mijn harte dat niet werd verstaan.

Gij kwaamt, en 'k wist - gij zijt weer heengegaan ...
Ik heb het nauw gezien, geen woord gesproken:
Ik zat weer roerloos na die korten waan
In de eeuwge schaduw van mijn smart gedoken:

Zo als een vogel in den stillen nacht
Op eens ontwaakt, omdat de hemel gloeit,
En denkt, 't is dag, en heft het kopje en fluit,

Maar eer 't zijn vaakrige oogjes gans ontsluit,
Is het weer donker, en slechts droevig vloeit
Door 't sluimerend geblaarte een zwakke klacht.


(Origineel: Willem Kloos)


Ik ben een god


Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten,
En zit in 't binnenst van mijn ziel ten troon
Over mij zelf en 't al, naar rijksgeboon
Van eigen strijd en zege, uit eigen krachten.

En als een heir van donkerwilde machten
Joelt aan mij op en valt terug, gevloon
Voor 't heffen van mijn hand en heldere kroon:
Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten.

En toch, zo eindloos smacht ik soms om rond
Uw overdierb're leen den arm te slaan,
En, luid uitsnikkende, met al mijn gloed

En trots en kalme glorie te vergaan
Op uwe lippen in een wilden vloed
Van kussen, waar 'k niet langer woorden vond.


(Origineel: Willem Kloos)