PIET RIJSTEPAP EN ZIJN OUDE HOND


Toen Piet Rijstepap geslaagd was voor zijn zwemdiploma, had hij van zijn moeder een klein herdershondje gekregen. Het was een echte spring-in-'t-veld die niets liever deed dan ballen ophalen en touwtje trekken met Piet. En hij keek zo teleurgesteld toen hij voor het eerst alleen moest slapen, dat Piet hem voortaan maar mee naar bed nam.
Naarmate hij groter werd, schrokte hij meer hondebrokken naar binnen. Hij werd een joekel van een beest, maar Piet hield hem goed onder de duim. Iedere dag maakten ze samen door weer en wind een lange wandeling op de sint-Pietersberg.

De hond heette Hannibal, en werd ook wel Nassibal genoemd. Hij verstond niet alleen zijn naam, maar ook allerlei andere woorden die Piet hem geleerd had, zoals "zit", "kom", "blijf", enz. Als Piet tegen hem zei dat ze naar huis gingen, of dat het etenstijd was, dan snapte Hannibal dat precies. En alle jongens waar Piet ooit ruzie mee had gehad, liepen voortaan met een grote boog om Hannibal heen.
Op een warme zomeravond was hij verdwenen, en hij had zijn eten nog niet eens op. Misschien was hij op vrijersvoeten, wie zal het zeggen. Piet maakte zich niet al te veel zorgen, en na een paar uurtjes kwam hij weer vrolijk aangehuppeld. Hij ging kwijlend met de tong uit de bek zitten kijken hoe Piet een kaasje bij de wijn at.

Hij was bijna nooit ziek. Ja, eens had hij een paar dagen nergens trek in, en lag maar wat te janken in een hoek. Toen waren ze samen naar de dierenarts gegaan. Die zag maar liefst drie rotte tanden, en trok ze alle drie. Daarna was Hannibal weer helemaal beter, maar hij kreeg geen blikjesvlees meer.
Zo werd die prachtige herdershond maar liefst veertien jaar. Deze mijlpaal werd gevierd met een grote kluif die Hannibal verwoed afkloof en daarna in de tuin begroef. En ze maakten een extra lange wandeling door het ENCI-bos.

Je begrijpt dat de oude hond niet meer zo hard liep als vroeger. Hij sukkelde nog wel achter de bal aan, en legde vaak een poot op Piet zijn knie. In dat jaar dat hij veertien geworden was, sprong hij niet meer zo vlug op als hij geroepen werd.
Nu maakten zij kortere wandelingen, en zaten vaker wat te praten in de tuin. Dan haalde Piet herinneringen op aan de tijden van weleer, en Hannibal jankte, gromde of knipoogde al naar gelang de toon waarop Piet zijn verhaal deed.
Maar op een zomerse dag stond hij urenlang met gebogen hoofd naar zijn mand te kijken. Die avond moest Piet hem zelf in zijn mand leggen, verdorie, Piet had moeite om zijn tranen tegen te houden. De hond zuchtte diep, en sliep vredig in om niet meer wakker te worden. Hij kreeg een mooi graf in de tuin, met een bord waar Piet met mooie letters had opgeschreven: "Hier rust Hannibal Rijstepap (1980-1994). Hij was een echte vriend."